Wanneer multinationale ondernemingen hun voetafdruk in Europa willen uitbreiden, kunnen ze Nederland als eerste stop nemen en vervolgens hun activiteiten in heel Europa uitbreiden met Nederlandse entiteiten als hun Europese hoofdkantoor en/of houdstermaatschappijen voor fiscale en niet-fiscale doeleinden, waaronder logistiek, talent en infrastructuur.

Als multinationale ondernemingen zich echter alleen richten op de mogelijkheid om gebruik te maken van de vrijstelling van Nederlandse bronbelasting op dividenduitkering van Dutch B.V. aan buitenlandse entiteiten, is er een groot potentieel belastingrisico omdat de toepassing van het verlaagde tarief van de dividendbelasting onder lagen van specifieke voorwaarden is.

In de praktijk kunnen bedrijven, om gunstigere fiscale gevolgen te creëren, overwegen  om geen grote hoeveelheid dividenden uit te keren aan hun bedrijfsaandeelhouders en deze kort na het einde van de herstructurering van hun bedrijf uit te keren. In deze situatie beschrijft een technische term die dividendstripping wordt genoemd deze omstandigheid in het Nederlandse belastingrecht. Wat nog belangrijker is, is dat er anti-dividendstrippingregels zijn in het Nederlandse belastingrecht en veel relevante jurisprudentie over dit onderwerp.

Dit artikel is geschreven door Wogan Chang ([email protected]) en Dick Brinkhof ([email protected]). Wogan en Dick maken deel uit van RSM Netherlands International Tax Services met een focus op de vennootschapsbelasting.

Om fundamentele kennis van de Nederlandse dividendbelasting op te bouwen, moet de multinationale onderneming begrijpen dat het Nederlandse bronbelastingtarief standaard op 15% staat. Het verlaagde tarief van de Nederlandse bronbelasting is van toepassing wanneer belastingplichtigen aan specifieke eisen voldoen. De Belastingdienst zal met name ook de toepasselijkheid van verlaagde Nederlandse bronbelastingtarieven onder de loep nemen.

Om potentiële belastingrisico's te vermijden, zijn er verschillende factoren waarmee multinationale ondernemingen rekening moeten houden bij het uitkeren van dividenden. In de eerste plaats worden de aandeelhouders van dividenduitkerende vennootschappen, als rechtstreekse begunstigden, in beginsel beschouwd als de uiteindelijk gerechtigden tot het dividend indien zij er vrij over kunnen beschikken en niet als lasthebbers of gevolmachtigden optreden. Eenuitzondering op dit beginsel wordt echter gemaakt door de wettelijke maatregel tegen dividendstripping in verschillende Nederlandse wetten.

Ten tweede zal er in de situatie dat het dividend na herstructurering alsnog bij de oorspronkelijke begunstigde van het dividend terechtkomt, een groot potentieel belastingrisico bestaan wanneer er sprake is van een vergoeding die de dividendstrippende entiteit ontvangt als vergoeding voor het verwachte dividend op de aandelen. Deze situatie is expliciet vastgelegd in de Wet op de dividendbelasting 1965 en activeert gemakkelijk de anti-dividendstrippingclausules, wat betekent dat de ontvangende vennootschappen mogelijk niet als uiteindelijk gerechtigde tot het dividend worden beschouwd en het verlaagde tarief van de bronbelasting niet van toepassing is. We verwijzen naar ons eerdere artikel "Een interpretatie van het begrip "begunstigde eigenaar" naar aanleiding van de Canadese Husky Energy-zaak | Nederland"

Naast de economische eigendom van dividenden moeten we ook rekening houden met antimisbruikregels. De onderneming moet kunnen aantonen dat er solide zakelijke redenen zijn voor de oprichting van de tussenvennootschap tussen Nederlandse entiteiten en de moederentiteit, indien van toepassing, waaruit blijkt dat er geen sprake is van een kunstmatige constructie uitsluitend voor belastingdoeleinden. Wat dit probleem betreft, zal de Nederlandse interpretatie van deze regels zich richten op de inhoud van ontvangende bedrijven, wat betekent dat de ontvangende bedrijven een actieve onderneming moeten voeren met een bepaald aantal werknemers en kantoorruimte. 

Met andere woorden, multinationale ondernemingen moeten ervoor zorgen dat er voldoende substantie in de ontvangende onderneming zit en dat het gebruik van zuivere houdstermaatschappijen zoveel mogelijk moet worden vermeden bij de reorganisatie van de bedrijfsstructuur.  

Forward Thinking

Kortom, multinationale ondernemingen moeten zich richten op meer dan alleen profiteren van de verlaagde Nederlandse bronbelasting via belastingverdragen of nationale wetgeving. Houd er rekening mee dat het in gebreke gebleven Nederlandse bronbelastingtarief 15% is. Ze moeten ook erkennen dat het verlaagde tarief alleen van toepassing is onder specifieke voorwaarden, zoals het ontbreken van een wettelijke verplichting tot herverdeling, de economische realiteit van de ontvangende onderneming en geldige zakelijke redenen (onder andere). 

Bovendien zijn er geen absolute voorwaarden waaraan de belastingplichtigen voldoen om de toepasselijkheid van een verlaagd tarief te garanderen. Daarom is het bij het overwegen van een dividenduitkering van essentieel belang om alle relevante feiten en omstandigheden te evalueren en de huidige stand van zaken van de nationale en internationale belastingwetgeving en jurisprudentie te bekijken alvorens een beslissing te nemen.

RSM is een thought leader op het gebied van de Nederlandse vennootschapsbelasting. We bieden frequente inzichten door middel van training en het delen van thought leadership op basis van een gedetailleerde kennis van ontwikkelingen in de sector en praktische toepassingen in het werken met onze klanten. Wilt u meer weten, neem dan contact op met een van onze adviseurs.