Afscheidsbonussen voor personeel zijn volgens Hoge Raad niet nuttig of nodig om tot verkoop van een deelneming te komen, maar slechts een gevolg van de verkoop van de deelneming
Introductie
De Hoge Raad heeft op 22 december 2023 beslist1 dat afscheidsbonussen, die niet voortvloeien uit een arbeidsovereenkomst, betaald door het verkopende lichaam (na verkoop) aan personeel van de verkochte deelneming geen kosten zijn ter zake van de verkoop van een deelneming. Daarmee zijn deze afscheidsbonussen dus aftrekbaar voor de vennootschapsbelasting op het niveau van de verkopende vennootschap. De kosten zijn volgens de Hoge Raad niet nuttig of nodig om tot een vervreemding van een deelneming te komen. Met dit arrest heeft de Hoge Raad een nadere invulling gegeven aan de criteria voor aftrekbaarheid van kosten bij verkoop van een deelneming.
Achtergrond
Als hoofdregel geldt dat op grond van de deelnemingsvrijstelling de voordelen uit hoofde van een deelneming, alsmede de kosten voor de verwerving of de vervreemding van die deelneming, buiten aanmerking blijven bij het bepalen van de winst2. In een eerder arrest uit 2018 overwoog de Hoge Raad hiervoor dat kosten niet aftrekbaar zijn indien er een “rechtstreeks oorzakelijk verband” bestaat tussen de gemaakte kosten en de aan- of verkoop van een deelneming.
De Hoge Raad voegde daaraan toe dat kosten moeten worden aangemerkt als kosten ter zake van de verwerving of vervreemding van een deelneming indien zij worden opgeroepen door de verwerving of vervreemding van de desbetreffende deelneming. Met andere woorden, het betreft slechts die kosten die zonder de verwerving of vervreemding van de deelneming niet zouden zijn gemaakt.
In het arrest van 22 december 2023 heeft de Hoge Raad een nadere invulling gegeven aan het ”rechtstreeks oorzakelijk verband” criterium.
Rechtstreeks oorzakelijk verband
Volgens de Hoge Raad houdt het criterium van een “rechtstreeks oorzakelijk verband” in dat de kosten die worden opgeroepen door de vervreemding van een deelneming een zodanig oorzakelijk verband met de vervreemding dient te hebben, dat deze kosten “nuttig of nodig” zijn om tot die vervreemding te komen.
Het rechtstreekse oorzakelijke verband ontbreekt bij kosten die weliswaar niet zouden zijn gemaakt als de vervreemding niet zou hebben plaatsgevonden maar die verder in geen enkel opzicht kunnen bijdragen aan de totstandkoming van die vervreemding.
In deze situatie had de rechtbank vastgesteld dat de afscheidsbonussen niet zijn uitgekeerd met het oogmerk om tot de verkoop van de deelneming te komen. De toekenning van de afscheidsbonussen is meer het gevolg van de verkoop, omdat de verkoopopbrengst deze uitkeringen mogelijk maakt. Volgens de Hoge Raad blijkt hieruit dat de kosten niet werden “opgeroepen” met het oogmerk om tot de verkoop te komen.
De Hoge Raad oordeelt dat de afscheidsbonussen die de werknemers ontvingen bij de verkoop van de deelneming aftrekbaar zijn.
Commentaar RSM
De uitspraak van de Hoge Raad geeft meer inzicht in welke kosten als deelnemingskosten kwalificeren en de behandeling van kosten voor afscheidsbonussen. Alleen kosten die “nuttig of nodig” zijn voor de totstandkoming van de vervreemding vallen onder de deelnemingsvrijstelling (en zijn dus niet aftrekbaar). Kosten die dat niet zijn, zijn in de regel aftrekbaar, ook als die kosten niet zouden zijn gemaakt zonder de vervreemding.
Daarnaast is duidelijk geworden dat bonussen die worden betaald door de moedervennootschap aan de werknemers van haar deelnemingen niet automatisch toerekenbaar zijn aan de deelnemingen. Relevant lijkt hierbij te zijn de vraag of de bonus voortvloeit uit de arbeidsovereenkomst. Is dat niet het geval, dan horen de kosten mogelijk thuis bij de moedervennootschap. De vormgeving van een afscheidsbonus aan het personeel die aftrekbaar is, vereist dus maatwerk.
Mocht u naar aanleiding van deze update vragen hebben over de kwalificatie als deelnemingskosten en/of over de kosten voor afscheidsbonussen, neem dan gerust contact op met één van onze specialisten.