Onlangs heeft de Staatssecretaris van Financiën een geactualiseerd besluit gepubliceerd met handvatten op het terrein van goedkoopmansgebruik voor de vorming van een voorziening voor toekomstige uitgaven. De mogelijkheid tot het vormen van een onderhoudsvoorziening is ook in het besluit opgenomen, maar hiervoor lijken enkele nieuwe aanvullende voorwaarden te gelden.

Vormen van een voorziening

Op basis van het fiscaal bekende Baksteenarrest mag een voorziening worden gevormd voor toekomstige uitgaven indien aan drie vereisten wordt voldaan, te weten:

  1. Oorsprongeis: de toekomstige uitgaven dienen hun oorsprong te vinden in feiten en omstandigheden die zich in de periode voorafgaande aan de balansdatum hebben voorgedaan;
  2. Toerekeningseis: de toekomstige uitgaven kunnen ook aan die periode worden toegerekend;
  3. Zekerheidseis: er bestaat een redelijke mate van zekerheid dat de uitgaven zich zullen voordoen.

Bij toekomstige onderhoudsuitgaven is veelal aan deze voorwaarden voldaan en mag fiscaal in beginsel dan ook een onderhoudsvoorziening worden gevormd. Het voordeel van het vormen van een voorziening is dat toekomstige lasten naar voren kunnen worden gehaald welke het fiscale resultaat en dus de te betalen vennootschapsbelasting verlagen. Dit geeft een rentevoordeel.

Aanvullende voorwaarden uit het besluit

In de praktijk zien we dat de Belastingdienst kritisch kijkt naar fiscale onderhoudsvoorzieningen die zijn gevormd. Deze kritische blik is nu vertaald in het geactualiseerde besluit waarin enkele aanvullende voorwaarden worden gesteld aan het vormen van een onderhoudsvoorziening die in het oude besluit niet waren opgenomen.

Zo wordt in het besluit gesteld dat “een voorziening groot onderhoud is gerechtvaardigd als de toekomstige, aftrekbare onderhoudsuitgaven waarvoor de voorziening wordt gevormd in het jaar waarin de onderhoudswerkzaamheden worden verricht, naar verwachting en verhoudingsgewijs aanzienlijk zullen zijn”. Oftewel er moet sprake zijn van een ‘piek’. Of hiervan sprake is, moet bovendien beoordeeld worden op het niveau van de gehele vastgoedportefeuille van de onderneming en dus niet per pand of complex. Vanuit bedrijfseconomische perspectief zal dit echter wel veelal de gewenste strategie zijn.

In dat geval lijkt het op basis van het besluit derhalve voor vastgoedexploitanten niet meer mogelijk om een onderhoudsvoorziening te vormen. Ons inziens is het maar zeer de vraag of dit standpunt verenigbaar is met de jurisprudentie op dit vlak.

Vragen?

Heeft u vragen naar aanleiding van dit nieuwsbericht? Neem dan contact op met uw vaste RSM-adviseur of bel de vastgoeddesk van RSM op telefoonnummer 030 231 73 44.